Directwerkende orale anticoagulantia (DOAC’s) en vitamine K-antagonisten (VKA’s) zijn in de behandeling van diepveneuze trombose (DVT) gelijkwaardig wat betreft effectiviteit. Dit geeft huisartsenorganisatie NHG aan in de herziene standaard Diepveneuze trombose en longembolie.
Het doel van antistollingsbehandeling met een DOAC of een VKA is het voorkomen van een longembolie of uitbreiding van de trombose. Beide groepen middelen lijken even effectief in het verlagen van het risico op een recidief-veneuze trombo-embolie of sterfte.
Toch wordt in de standaard de voorkeur uitgesproken voor DOAC’s. Sommige DOAC’s geven mogelijk een kleiner risico op ernstige bloedingen, concludeert het NHG na analyse van verschillende onderzoeken. Daarnaast speelt het gebruiksgemak mee. Bij een VKA moet de INR regelmatig worden gecontroleerd, wat belastend kan zijn voor patiënten.
Echter kunnen huisartsen verschillende redenen hebben om wel voor een VKA te kiezen, geeft ook de standaard aan. Met INR-controles is de therapietrouw goed te monitoren, wat van belang is om onderbehandeling te voorkomen. Daarnaast worden na bariatrische chirurgie VKA’s aanbevolen, omdat de effectiviteit van DOAC’s na zo’n ingreep nog onvoldoende is onderzocht.
Het NHG spreekt geen voorkeur uit voor een bepaalde DOAC. De keuze wordt gemaakt op basis van contra-indicaties en patiëntvoorkeuren. Onder de VKA’s kan worden gekozen voor acenocoumarol of fenprocoumon, mede afhankelijk van regionale afspraken. De medicamenteuze behandeling van longembolie wordt altijd gestart in de tweede lijn. Om die reden komt dit niet aan bod in de standaard.