Ze stonden voor me aan de balie. Een jonge Arabische moeder met haar zoontje van drie: een donker jochie, guitige bruine ogen en een Russische chapka op zijn hoofd. Hij had drie lange namen die allemaal met een A begonnen, en zijn voornaam was Abdullah. Zijn moeder sprak een beetje Nederlands, ze was met hem bij de huisarts geweest, er was iets met salbutamol, maar in gesprek met haar kwam ik er niet uit. Door de taalbarrière en een telefoontje met de huisarts duurde het tien minuten voordat ik meer wist.
Tien minuten. Zelden zie ik kinderen die het vermogen hebben om even niets te doen. De meeste kinderen hebben een ultrakorte of zelfs geheel afwezige spanningsboog als ze in de apotheek moeten wachten. Tien tegen één dat ze om zich heen gaan kijken, en tot hun verrassing een volledige OTC-wand zien met gekleurde doosjes en potjes in alle soorten en maten. ‘Kijken met de oogjes’ heet tegenwoordig ‘kijken met de handjes’, en bijna altijd valt er dan iets op de grond of wordt het op de verkeerde plek teruggezet. “Doe maar niet, dat mag niet van die mevrouw”, zei een vrouw ooit tegen haar kind, toen ze de strenge blik van mijn collega zag. Daarmee kwam de desbetreffende moeder binnen op nummer één in de top tien van balie-ergernissen.
Terug naar Abdullah. Hij bleef zeldzaam geduldig naast zijn moeder staan, terwijl zij en ik allebei aan het bellen waren. Toen ik eindelijk wist dat de dosering omhoog moest, wilde ik in de spreekkamer nog even naar de inhalatietechniek kijken. Daar gebaarde ik uitnodigend naar twee stoelen. Het jochie klom behendig op één ervan, moeder ging op de andere stoel zitten. Ik gaf haar een test-aerosol. “Wilt u laten zien hoe u thuis de inhalatie met Abdullah doet?”
Ze schudde de aerosol en duwde die in de voorzetkamer, deed het kapje over de neus en mond van Abdullah en drukte de knop van de aerosol in. Gewillig ademde het mannetje een paar keer in en uit, terwijl hij met een schuin oog naar mij keek of ik het wel zag. “En dan water drinken”, zei moeder toen ze klaar was. Bij de meeste mensen kan ik nog wel wat puntjes op de i zetten, maar nu niet: dit ging perfect. Ik moest me inhouden om geen applaus te geven. In plaats daarvan zei ik: “Dat doen jullie heel goed!” Ik stak mijn duim op en keek zo blij als ik kon.
TING TING TING TING TING!
Vlak achter de apotheek gingen de slagbomen dicht vanwege een naderende trein. Abdullah zette zijn grote bruine ogen op en hield zijn wijsvinger omhoog. “Trein! Naar Doetinchem!”
“Ja”, zei ik, “dat klopt. Dat weet jij goed! En er is nog een trein, die gaat de andere kant op, naar Winterswijk.” Ademloos luisterde het kereltje terwijl de trein langs denderde. Nog een keer klonk het getingel van de slagbomen. “Trein!” Opgetogen keek hij me aan, met twinkelende ogen. Toen wees hij op de rode bekleding van zijn stoel. “Abdullah op de stoel”, zei hij. Ik glimlachte en knikte. “Die stoel is lekker zacht hè?” Hij ging staan, draaide zich om en klopte met zijn handje op z’n zitvlak. “Abdullah zitten, op de stoel.” Hij klauterde weer op de stoel en zei nog een keer: “Trein. Naar Doetinchem.” Ik lachte naar zijn moeder. Wat een leuk kind. Maar ook met leuke kinderen verstrijkt de tijd, het was druk in de apotheek, dus ik moest richting einde consult.
Ik gaf moeder een nieuwe aerosol mee en legde de aangepaste dosering uit. Daarna vroeg ik aan Abdullah of hij nog iets wilde vertellen. Hij kwam vlak voor me staan. “Hai faif!”, zei hij en hield zijn handje verwachtingsvol omhoog. Ik gaf hem de coolste high five die ik had; mijn dag kon niet meer stuk.
Die avond vertelde ik thuis over Abdullah. “Het liefste kind ooit”, zei ik.
“Maar mama, ik ben toch ook lief?”, vroeg mijn eigen twaalfjarige treinfan. Ik zuchtte. “Ja, jij bent ook lief. Als je slaapt.” Ik kreeg een boze blik terug. Maar dat gaf niet, want de dag begon met een A en veel zonneschijn. Dag kleine man met je chapka. Ik wens je nog veel fijne ritjes op de zachte stoelen van de trein. Met de A van Arriva.
Stephanie van Leeuwen is apothekersassistent bij Apotheek Hengelo (Gelderland).