RTE en KNMG/KNMP aan artsen: als uitvoering euthanasie niet verloopt zoals beoogd, begin opnieuw

26 juni 2025
Opties

Als de uitvoering van euthanasie niet verloopt zoals beoogd, moet de arts de hele procedure opnieuw beginnen, zo staat in de richtlijn uitvoering euthanasie van de KNMG/KNMP. Per 1 juli 2025 hanteert de RTE bij de toetsing een vaste tijdsnorm.

Om euthanasie te verlenen, dient de uitvoerend arts eerst via een infuusnaald in een bloedvat een coma-inductor toe, die bij de patiënt tot een verlaagd bewustzijn leidt. Nadat de arts een adequate bewustzijnsverlaging heeft vastgesteld, krijgt de patiënt direct aansluitend het spierrelaxans  toegediend, waarna de patiënt overlijdt.

Uitgangspunt: hele procedure opnieuw

In uitzonderlijke gevallen verloopt de uitvoering anders dan beoogd. Soms raakt de patiënt na het toedienen van de coma-inductor niet (snel) in een verlaagd bewustzijn of overlijdt de patiënt niet na toediening van het spierrelaxansIn beide gevallen is de kans groot dat het middel naast het bloedvat is terechtgekomen. Dit is niet altijd zichtbaar als een bult. In beide gevallen moet de arts de hele procedure opnieuw uitvoeren: een nieuwe infuusnaald inbrengen, coma-inductor toedienen en, na vaststelling van een adequate bewustzijnsverlaging, het spierrelaxans toedienen. 

RTE voert tijdsnorm in

De KNMG/KNMP-Richtlijn uitvoering euthanasie en hulp bij zelfdoding (hierna: Richtlijn) schrijft voor dat na het toedienen van de coma-inductor en het vaststellen van een adequate bewustzijnsverlaging het spierrelaxans direct aansluitend moet worden toegediend. De Richtlijn stelt daaraan geen tijdslimiet, maar legt uit dat lang wachten als risico heeft dat de bewustzijnsverlaging minder diep wordt op het moment dat het spierrelaxans wordt toegediend en de patiënt dan alsnog de werking van het spierrelaxans ervaart.

De Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) hebben gemerkt dat in de uitzonderlijke gevallen dat de uitvoering van euthanasie anders verloopt dan beoogd, de arts soms extra middelen toedient via dezelfde infuusnaald. De arts gaat er dan vanuit dat de infuusnaald goed zit. Die aanname brengt risico’s met zich mee, bijvoorbeeld dat de patiënt geen adequate bewustzijnsverlaging (meer) heeft en er dus een kans is op awareness van de werking van het spierrelaxans. Dit moet te allen tijde worden voorkomen. 

De RTE hanteert per 1 juli 2025 als toetsnorm een maximale periode van 30 minuten tussen toediening van de coma-inductor en het spierrelaxans. Dit betekent dat de RTE de uitvoering van euthanasie in ieder geval als onzorgvuldig beoordeelt als er 30 minuten of meer zitten tussen toediening van de coma-inductor en het spierrelaxans dat tot het overlijden leidt.   

Passage ter verduidelijking in de Richtlijn

Het uitgangspunt is dat na het toedienen van de coma-inductor en vaststellen van een adequate bewustzijnsverlaging direct aansluitend het spierrelaxans moet worden toegediend. Als toediening van de coma-inductor niet (snel) leidt tot een adequate bewustzijnsverlaging is dat een reden om de hele procedure opnieuw uit te voeren. Juist om deze reden moet de uitvoerend arts altijd een noodset bij zich hebben, waarin alle benodigdheden aanwezig zijn.

 

De KNMG en KNMP nemen in de Richtlijn een passage op waarin de werking van de coma-inductor en het spierrelaxans wordt verduidelijkt. Zo kan de uitvoerend arts precies nalezen hoe te handelen wanneer een uitvoering van euthanasie niet verloopt zoals beoogd. Aan deze passage wordt op dit moment gewerkt en deze wordt in het najaar gepubliceerd.